PUBLICATIES VAN MVJA


Terug naar overzicht

01-02-2024

Het hof oordeelt: depothouders van krantenuitgever zijn werknemers volgens Deliveroo-criteria

Hebben krantendepothouders bij een uitgever een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht? Die vraag lag voor bij het hof. Lees in de uitspraak hoe het hof over deze punten oordeelde.

Dat ging alle gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest langs en kwam tot de conclusie dat de negentien depothouders een arbeidsovereenkomst hadden. De uitgever moet nu de portemonnee trekken voor het alsnog betalen van transitievergoedingen, billijke vergoedingen en wettelijke rente.

Kort
In deze rechtszaak:
- Een uitgever zegt de overeenkomsten met een aantal depothouders op.
- De depothouders menen dat dit niet mag, omdat ze een arbeidsovereenkomst hebben.
- De werkgever meent dat het om een overeenkomst van opdracht gaat. Het hof concludeert na toetsing aan de gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest dat het wel een arbeidsovereenkomst was.

Belang voor de praktijk
Bij rechtszaken over schijnzelfstandigheid gaat het vaak over grote financiële belangen aan beide kanten. Bij de werkers gaat het om financiële vergoedingen bij het einde van de overeenkomst zoals een transitievergoeding. Aan de kant van de werkgevers gaat het ook om forse financiële belangen, zoals het alsnog betalen van transitievergoedingen waarmee geen rekening was gehouden, billijke vergoedingen en wettelijke rente, als de arbeidsrelatie alsnog gekwalificeerd wordt als een arbeidsovereenkomst. Langzamerhand komt er meer duidelijkheid over de kwalificatie van de arbeidsrelatie door uitspraken zoals deze.

Wat eraan voorafging
Een aantal krantendepothouders werkte op basis van een overeenkomst van opdracht voor een grote uitgever van onder andere enkele grote landelijke dagbladen. Voor de distributie van die dagbladen zijn er in de regio depots die worden bevoorraad met de kranten en van waaruit de kranten worden bezorgd bij de abonnees. Aan het hoofd van zo’n depot staat een depothouder. Negentien depothouders werkten al geruime tijd voor de uitgever, sommigen al meer dan vijftien jaar. Tot 2020 werkten ze voor een andere uitgever en in 2020 tekenen ze een overeenkomst van opdracht met de huidige uitgever. Die overeenkomst is een voorgedrukt invulformulier, waarop de gegevens van de depothouders al handmatig zijn ingevuld. Het vakje achter de vraag of de opdrachtnemer de bezorgadministratie van zijn freelancers wil uitbesteden aan bedrijf X, is al aangevinkt. Alle depothouders hebben dezelfde overeenkomst en daarover wordt niet onderhandeld. In september 2021 zegt de uitgever de overeenkomst met de depothouders op.

De depothouders zijn het hier niet mee eens en stappen, afzonderlijk, naar de rechter. Die moet oordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst of van een overeenkomst van opdracht tussen de depothouders en de uitgever.

Bij de rechter in eerste aanleg
De depothouders vragen in eerste aanleg een verklaring voor recht dat de overeenkomst een arbeidsovereenkomst was. Ze vorderden betaling van onder meer een billijke vergoeding, een transitievergoeding en wettelijke rente. De kantonrechter oordeelt dat er inderdaad sprake is van een arbeidsovereenkomst. De werkgever gaat tegen de uitspraak
in hoger beroep.

In hoger beroep bij het hof
Het hof gaat bij de beoordeling van de status van de arbeidsrelatie tussen de partijen uit van het Deliveroo-arrest. Daarin oordeelde de Hoge Raad dat de Haviltex-maatstaf moet worden gebruikt om vast te stellen welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Als die overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, de overeenkomst ook zo moet worden aangemerkt. Voor die kwalificatie is niet van belang of de partijen de bedoeling hadden de overeenkomst al dan niet onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. De vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden, in onderling verband bezien. De Hoge Raad formuleert onder meer deze negen gezichtspunten die van belang zijn:

1- de aard en duur van de werkzaamheden;
2- de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
3- de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht;
4- het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
5- de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen;
6- de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;
7- de hoogte van deze beloningen;
8- de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt;
9- de vraag of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.
Het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding tussen de partijen hangt ook af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.

Het hof kwam met toepassing van deze criteria tot de conclusie dat het hier ging om een arbeidsovereenkomst tussen de uitgever en de depothouders:

- De depothouders werkten op basis van een op papier door de uitgever opgestelde overeenkomst van opdracht. Daar is en kon niet over worden onderhandeld.
- De depothouders werkten langdurig voor de uitgever tegen een gemiddeld tarief dat rond het minimumloon lag.
- De depothouders deden eenvoudig werk maar voor de uitgever was het belangrijk, aan de kerntaak rakend werk.
- Er was feitelijk weinig vrijheid voor de depothouders, qua werktijden en werkwijze.
- Op papier waren de depothouders verantwoordelijk voor verschillende hulppersonen, maar via bedrijf X en de rayonmanager had de uitgever vergaande invloed op de werkwijze van de depothouders. De wat complexere administratieve en juridische werkzaamheden rondom personeel werden grotendeels door de uitgever of op haar instructie verricht.
- Ook de overige werkzaamheden van de depothouders waren ingebed in de organisatie: gericht op distributie: zonder bezorging geen krant.
- De depothouders mochten zich op papier laten vervangen maar deden eigenlijk altijd zelf het werk, op een vakantie of ziekteperiode na.
- Door de manier waarop de processen van de uitgever waren ingericht, was het vrijwel onmogelijk voor een depothouder om zich als depothouder te laten vervangen, laat staan dat de depothouders daarvan structureel gebruik hebben kunnen maken dan wel hiervan een verdienmodel konden maken.
- De depothouders deden geen andere opdrachten naast het werk voor de werkgever en ze liepen geen tot weinig financieel risico. Ook deden ze geen specifieke investeringen in bedrijfsmiddelen en ze hoefden geen verzekering af te sluiten, dat liep via de werkgever. Ook anderszins was er van echt ondernemerschap geen sprake.
Dit alles samen duidt op een arbeidsovereenkomst. Het hof oordeelt dat dit zwaarder weegt dan het ontbreken van een formele regeling van typisch arbeidsrechtelijke aanspraken zoals vakantiegeld en pensioen. Ook weegt dat zwaarder dan de benamingen in de overeenkomst zoals overeenkomst van opdracht en vergoedingen in plaats van loon, waarop de uitgever zich beroept, aldus het hof.

Door de kwalificatie van de arbeidsrelatie als arbeidsovereenkomst en de onregelmatige opzegging van die overeenkomst hebben de depothouders recht op een transitievergoeding, een billijke vergoeding en wettelijke rente.

Billijke vergoeding
Voor de begroting van de billijke vergoeding gaat het hof uit van het New Hairstyle-arrest. De depothouders zijn twee jaar na de beëindiging van hun werkzaamheden vrijwel allemaal nog werkloos voor de verloren uren. Ze ontvangen ook geen WW-uitkering meer voor die uren. Met de al ontvangen WW-uitkering wordt in de berekening ook geen rekening gehouden, omdat de depothouders die ook zouden hebben ontvangen als de uitgever de arbeidsovereenkomst op correcte wijze zou hebben beëindigd. De billijke vergoedingen die zijn toegekend in de verschillende zaken variëren van 9.000 tot 30.000 euro.

Forse kosten voor de werkgever
De uitgever moet de toegekende bedragen nu gaan uitbetalen, ook al staat de mogelijkheid van cassatie nog open. Het hof overweegt dat het ontbreken van vervangende inkomsten en het feit dat de depothouders al twee jaar wachten op afwikkeling van hun dienstverband zwaarder weegt dan het risico dat de uitgever loopt op mislopen van terugbetaling als een eventueel cassatieberoep anders uitvalt.



Terug naar overzicht




 
 
 
E-mailen
Bellen
Map
Info